(Uit "Memo" seizoen '93-'94, nr 1, december 1993)
Kuifje in Siberie
1 Augustus 1993, Moskou. Wij, Nella Timofejevna en ik, waren in de metro op weg naar het Kazan station, waarvandaan mijn trein naar Siberie zou vertrekken. Er was teveel geluid om te kunnen praten. Ik had alle tijd om na te denken. Om in te zien dat het inderdaad ging gebeuren, dat ik over drie dagen in Krasnojarsk zou aankomen, dat ik daar wiskundeles zou gaan geven aan Siberische kinderen. Er waren geen obstakels meer. Ik had een treinkaartje en ik was bij Nella, de kleine kwieke 60-jarige vrouw in wier huis ik de afgelopen twee nachten had doorgebracht, in goede Moskouse handen. Zij zou mij naar de trein brengen, en drie dagen later zou ik in Krasnojarsk worden opgehaald.
In de metro en op het station werd ik, met mijn grote rugzak, van alle kanten aangestaard. Ik zag of hoorde geen andere buitenlanders.
Ik kocht een fles frisdrank voor onderweg en we zochten mijn wagon op.
We werden opgewacht door de `wagenbegeleidster' (als het een man is noem je zo iemand een steward, maar van een stewardess op de trein heb ik nog nooit gehoord). "Moet ik nu mijn kaartje laten zien?", vroeg ik, trots op mijn Russisch.
"Natuurlijk", zei ze minachtend. Ze was jong, slank, met weelderige donkerblonde krullen en een opvallend blanke huid. ("Ik ben een echt Siberisch meisje", zei ze later een keer. "Ik houd niet van de zon.") Ze bekeek mijn kaartje en vroeg aan Nella waar ik vandaan kwam. Nella op haar beurt informeerde naar haar kennis van het Engels. Nihil. Maar ze sprak een beetje Duits. Zei ze.
De coupe was nog leeg. Ik reisde eerste klasse, wat betekende dat ik mijn coupe met slechts een ander iemand zou hoeven delen, en dat ik dus een hele bank voor me alleen zou hebben. Nella hielp me me te installeren. Ze instrueerde me waar ik al mijn spullen moest laten. (Mijn kleine rugzakje onder de bank, vooral onder de bank! Waar is je geld? In je zak? Uitstekend.) Praat zo min mogelijk met andere reizigers. Er is veel slecht volk in deze treinen. Hier heb je een drinkglas. De kopjes hier zijn smerig.
Ze wist niets meer te verzinnen en met een bezorgde blik nam ze afscheid.
Even later kwam een gebruinde jongeman binnen: mijn coupe-genoot. We vertelden elkaar onze namen. Ik vergat de zijne onmiddellijk. In de rest van het verhaal zal ik naar hem verwijzen als `de Chochol', omdat hij uit de Oekraiene kwam. Is hij te vertrouwen?, was het eerste dat ik mij afvroeg, onder invloed van Nella's bezorgdheid. Zou het een sterke schaker zijn?, was de volgende, minstens zo belangrijke vraag. Stel je voor: een paar dagen in de trein met een sterke Russische meester! (Ik wist toen nog niet dat het geen echte Rus, maar een Chochol was.) Of beter nog: een studiecomponist! Zijn specialiteit: pionneneindspelen.
Ik zou hem laten zien hoe ik Averbach had gekaakt.
Maar alles op zijn tijd. Voorlopig was mijn probleem dat hij snel en binnensmonds Russisch sprak, en dat hij na mijn "Langzaam, alstublieft!" tot slechts 90% van zijn snelheid terugging. Engels of Duits kende hij nagenoeg niet, wat later voor alle andere reizigers van onze wagon ook zou blijken te gelden.
De trein vertrok stipt op tijd. De wagenbegeleidster kwam de kaartjes innemen en beddegoed brengen. Op het tafeltje bij het raam stonden een fles limonade en een fles mineraalwater. Ik zei dat ik het mineraalwater wilde kopen. "Waarom?" zei ze verbaasd.
"Dat is goed voor als het warm is", stamelde ik.
Ze giechelde. Blijkbaar weer wat doms gezegd. Dat kon wat worden, drie dagen met zo'n tante.
Ik moest het beddegoed betalen. Mijn oude roebels wilde ze niet aannemen, hoewel toen al bekend was dat ze nog tot het eind van de maand geldig zouden zijn.
Toen ze de andere reizigers was langsgeweest kwam ze terug om een praatje te maken.
Tatjana heette ze, of Tanja, of Tanjoesja, of nog een paar keuzemogelijkheden. Ze was 20 jaar, had een logopedie-opleiding gevolgd en een jaar lesgegeven. Daarmee verdiende ze zestig gulden per maand. Via haar moeder, die ook op de trein werkte, was ze bij deze baan terecht-gekomen. Hier verdiende ze 200 gulden.
Tanja was inmiddels wat ontdooid, al voelde ik me nog steeds nog niet helemaal op mijn gemak. Een paar keer barstte ze in gegiechel uit toen ik vastraakte in een Russische volzin. Overigens praatte ze meer met de Chochol dan met mij. In hun gesprek verstond ik haar meestal wel (ze sprak schel maar goed gearticuleerd) maar hem niet.
Hij was een oppervlakkige, ijdele charmeur, zo werd mij al snel duidelijk. (Dit had als prettige bijkomstigheid dat hij zich, in tegenstelling tot de meeste andere mannelijke reizigers, die steeds meer begonnen te stinken, meerdere malen omkleedde, en de hele reis perfect okselfris bleef.) Als Tanja in onze coupe was, negeerde hij mij volkomen. Als zij er niet was, was hij vriendelijk. Zonder aarzelen deelde hij eten en drinken met me.
Hoe langer ik hem meemaakte, hoe kleiner de kans me leek dat hij een sterk schaker was. Toch wilde ik de mogelijkheid niet onbeproefd laten. Of hij kon schaken? Ja, dat kon hij. Had hij zin om met mij een partij te spelen? Dat had hij. Ik vroeg niet of hij bij een club zat. Dat vind ik altijd wat genant; alsof je een bewijs van geschiktheid vraagt.
Ik had een magnetische spellendoos bij me: van boven schaken en 8x8 dammen, van onder Slang en Ladder (een simplistische versie van Ganzenbord) en van binnen Backgammon en Mens-Erger- Je-Niet.
De eerste partij verliep als volgt (De Chochol had zwart).
1.e4,d5. Wie weet. Bijna alle huisschakers spelen 1...e5. 2.exd5,Dxd5 3.Pc3,Da5 4.d4,c5. Een kruk, dus toch. Jammer.
Ik verborg mijn teleurstelling. 5.dxc5,Dxc5 6.Le3,Da5 7.Lc4,Pc6 8.Pf3,Ld7 9.0-0,Td8 10.De2,e5. Ook dat nog. 11.Lxf7+. Dit leek me niet correct, maar zo hou je een partij tegen een kruk spannend; 11...Kxf7 12.Pg5+,Kg6!. 12...Ke8 13.Dh5+,g6 14.Df3 en zwart heeft problemen. 13.Dd3+,e4! Had hij me voor de gek gehouden, met zijn zogenaamde krukkenzetten? 14.Dxe4+,Lf5 15.Dh4,h6 16.g4,hxg5! 17.gxf5+,Dxf5 18.Dxh8. Dan maar remise, dacht ik naief.
18...Ph6! Boem. Met damewinst. Zie DIAGRAM 1. 19.Tae1.Le7 20.Dxd8,Pxd8 21.f4. Het vervolg, dat ik een maand later niet meer heb kunnen reconstrueren, speelde hij weer zwak.
Een aantal zetten later stond het ongeveer zo. (Zie DIAGRAM 2.) (x).Te3. Een bijzonder banale val, ik geef het toe. Met (x)...Dxc2 (x+1).Tc3+ werd het krukkendom van de Chochol in volle glorie hersteld. Een zet of 20 later gaf hij op.
De tweede partij was minder spannend. Ondanks dat ik hem herhaaldelijk liet terugzetten, maakte ik hem makkelijk in.
Maar we speelden nog een andere partij: Tanja. Hierin waren we nog in het middenspel. De Chochol speelde sterk.
's Avonds kwam ze weer langs. Ze had haar neutrale treinkleren (donkerblauwe rok, lichtblauwe blouse) voor een spijkerbroek en een glanzende rode blouse verwisseld, en haar lippenstift verwijderd. Het was echt een mooi meisje. En ze werd steeds aardiger. Ze lachte me nog steeds af en toe uit bij mijn pogingen tot Russische communicatie, maar ze was hartelijk en betrok me in het gesprek. Voor zover de Chochol dat tenminste toeliet, want hij was een uitstekende positiespeler. De zwakke punten in mijn stelling (slecht Russisch sprekend, enigszins verlegen) buitte hij uit door zonder scrupules de aandacht naar zich toe te trekken als hij daar zin in had. Dit alles bij een fles uitstekende wodka. Dat was weliswaar een tactische onvoorzichtigheid: het maakte mij losser, ik durfde meer te praten, mijn Russisch verbeterde, maar dat kon hij zich met al zijn charmes wel permitteren. Bovendien was hij de schenker, wat weer een pluspunt was. Wodka als kansrijk pionoffer.
Tanja verklaarde dat zij nooit alcohol dronk, dat zij altijd van een slokje al dronken werd. Nou goed, een klein glaasje dan. Ze trok een vies gezicht, maar dronk het dapper op. Het werden meerdere kleine glaasjes, die ze iedere keer vergeefs probeerde te weigeren. Te laat kreeg ze in de gaten dat niet opdrinken de enige manier was om geen nieuwe wodka te krijgen.
We werden alledrie steeds vrolijker en Tanja werd steeds mooier.
Ik zag dat ik de partij aan het verliezen was; Tanja liet zich volledig door de Chochol inpakken. Maar het deerde me niet. Het was een leuke partij en mijn stemming liet geen deren meer toe.
De partij werd afgebroken toen Tanja bij haar moeder werd geroepen, die wagenbegeleidster was in een andere wagon. Ze keerde niet meer terug en de achtergebleven mannen legden zich spoedig te ruste.
De volgende dag. De Chochol had blijkbaar zijn interesse in de partij verloren want hij begon slordig te spelen.
's Ochtends kwam Tanja weer langs. Ze vertelde dat haar moeder had gemerkt dat ze gedronken had en haar had uitgescholden. De Chochol lachte haar alleen maar uit. Bij wijze van uitzondering wendde hij zich tot mij: "20 jaar, en nog bang voor haar moeder!" Hij werd ruwer en botter tegen haar. Ik begreep niet dat zij hem aardig bleef vinden, maar ik begrijp wel meer niet.
Daar kwam bij dat iets anders zijn aandacht opeiste: In de volgende coupe zat een man in een zwart hemd, dat hij gedurende de hele reis zou aanhouden. Type ruwe bolster maar pit valt best mee. Hij had een enorme ghettoblaster en de Chochol had een tas vol met cassettebandjes. Alleen batterijen ontbraken nog, maar die konden misschien ergens gevonden worden. Hoe dan ook, Tanja versieren was even iets minder belangrijk voor de Chochol.
Wat Tanja precies van hem dacht werd me niet duidelijk, maar in ieder geval bleef ze naar onze coupe komen. 's Middags kocht ik bier op een station en ze dronk zowaar weer met ons mee, al had ze, gezien de kwaliteit van het bier, nog meer reden om te weigeren dan gisteravond. 's Avonds feestje in onze coupe. Geen drank deze keer maar wel een ghettoblaster met batterijen en bandjes. Aanwezigen: Chochol, Tanja, Zwarthemd, een Russische dienstplichige die ook alleen reisde, en ik. Er heerste een luidruchtige mannen-onder-elkaar sfeer. Het was me een raadsel hoe Tanja het uithield.
Elf uur: Station Tjoemen. Het einde van de partij: Terwijl ik over mijn zet nadacht verliet de Chochol de speelzaal, in de ene hand zijn koffer, met de andere onverschillig zwaaiend. Hij stond niet meer zo goed en de partij interesseerde hem niet meer.
"Wie komt er nu in deze coupe?", vroeg ik Tanja. Ze lachte vriendelijk. "Ik zal zorgen dat je hem voor je alleen houdt."
Toen we weer reden kwam ze opruimen. "Echt een Chochol", mopperde ze. "Hij haalt niet eens fatsoenlijk zijn bed af. En weet je wat hij zei? Als er oorlog komt tussen Rusland en de Oekraiene, zal hij met genoegen op Russen gaan schieten." Wat moet je daar nu op zeggen? Ik trok een lelijk gezicht en ze lachte.
"Wat is dat voor mooi schrift?" Dit sloeg op mijn reisdagboek.
"Dnevnik", zei ik trots. Ik had het woord diezelfde dag nog opgezocht, in een vlaag van superieur positioneel inzicht.
"Mag ik het zien?" Ze pakte het schrift en begon te bladeren. Spoedig vond ze wat ze kennelijk zocht.
"Wat staat daar over mij ?"
"Oh, over gisteravond, met de Chochol en de wodka. Het was een vrolijke avond, vond je niet?"
Ze trok een pruilmondje. "Weet je, ik hou niet erg van Rusland. Russen zijn zo onbeschaafd. Ze zien een jonge wagen-begeleidster en ze denken dat, alleen omdat ze dat werk doet, alles tegen haar kunnen zeggen. Ze denken dat wij met iedere man willen slapen."
"Niet alleen Russen zijn zo", zei ik. "Wat dat betreft zijn alle mannen hetzelfde." Ik schaamde me meteen over deze complimentenvisserij. En inderdaad wenste ze me met een verlegen geglimlacht "Jij niet. Jij bent vriendelijk." goede-nacht.
De volgende ochtend ontbeet ik voor het eerst van mijn leven met kip. Op uitnodiging van Tanja, in een leegstaande coupe. Ze kletste als een uitgelaten schoolmeisje (hoe had ik haar ooit een afschrikwekkende ambtenares kunnen vinden?). Ik verstond het Russisch van de goed articulerende logopediste steeds beter. Ze kletste over haar stad (Atjinsk, niet ver van Krasnojarsk), haar familie, haar leven ("Weet je, voor de perestrojka was alles eigenlijk veel gemakkelijker."), haar werk op de trein. Dat ze eens bijna gewurgd was door een man die haar wilde kussen, wat zij niet goedvond. Bijtijds waren mensen op haar geschreeuw afgekomen. Haar moeder had de boosdoener met een stok op het hoofd geslagen. Station, politie. "Als ik had gewild had hij voor jaren de gavngenis in gemoeten. Maar hij smeekte me op zijn knieeen om vergiffenis. Dat hij een Afghanistan-veteraan was en het toch al zo moeilijk had. En toen heb ik hem vergeven." Af en toe zei ik iets terug, maar als ik daar te lang over deed maande ze me streng tot eten.
Het werd een gedenkwaardige dag.
Tanja had blijkbaar besloten die verlegen Nederlander, die zich zomaar in zijn eentje in Siberie waagde, onder haar hoede te nemen. Zo iemand bedreigen immers vele gevaren. Stel je, om maar eens iets te noemen, voor dat hij per ongeluk achterblijft op een station!
In Novosibirsk stond de trein lange tijd stil. Ik was vrij snel weer naar binnen gegaan en zat rustig te lezen toen Tanja met verwilderde blik de coupe binnenstormde. "Oh gelukkig, je bent hier! We vertrekken nu, en ik was bang dat je nog ergens rondliep. Kom mee, je mag me helpen." Ik liep achter haar aan en ze deed me voor hoe ik het `alles-is-in-orde stokje' uit de deur van de wegrijdende trein moest houden. Ik volbracht deze verantwoordelijke taak blijkbaar naar behoren; ze schonk me een trotse blik.
Bij het volgende station zouden we maar korte tijd stilstaan.
"Lang genoeg om daar even een fles drinken te kopen?"
"Ja hoor, ik let wel op." `Daar' was een kleine 100 meter verderop, ik moest enkele sporen oversteken. Terwijl ik wijs probeerde te worden uit al die verschillende roebelbiljetten, ruziede degene voor mij langdurig met de verkoopster. Toen ik mijn Sisi bemachtigd had (ik durfde geen mineraalwater meer te kopen), hoorde ik mijn naam: "Pa-oel!!!" Tanja stond paniekerig te zwaaien. Tien seconden later sprong ik voor het eerst van mijn leven in een rijdende trein.
Later op de dag kwam zwarthemd op bezoek. Hij had in Vilnjoes, de hoofdstad van Litouwen, wat spullen gekocht: behalve die ghettoblaster ook nog een polaroidcamera en een spelcomputer. De gebruiksaanwijzingen waren in het Japans, Duits en Engels, en of ik hem misschien kon helpen. Ik deed wat ik kon (niet veel). Daarna wilde hij met me schaken. In de eerste partij, met wit, verweerde hij zich nog aardig, maar in de tweede bakte hij er niets van. Hij wilde nog eens, maar ik zei dat ik moe was, misschien later. Exit zwarthemd. Tanja kwam binnen. Ze plofte tegenover me neer en we kletsten een poosje. "Verveel je je?" vroeg ze plotseling.
"Niet erg", antwoordde ik op vriendelijke toon, maar ik zag dat haar gezicht betrok. "Ik heb het begrepen", zei ze en sloeg haar ogen neer. Het drong tot me door dat ik haar verkeerd had verstaan. "Verveel ik je?" had ze gevraagd. Zoiets moest mij weer overkomen.
"Nee, je hebt het niet begrepen!", zei ik verward, echter zonder te vergeten dat ik de vrouwelijke vorm van de verleden tijd moest gebruiken.
"Jawel, ik heb het begrepen." Ze stond op. "Tanjoesja, blijf hier!" Met moeite overtuigde ik haar dat het een misverstand was, dat ik het leuk vond met haar te praten. "Je bent een lief meisje", besloot ik. Ze glimlachte, maar niet van harte, alsof ze me nog niet helemaal geloofde. Ik kreeg een ingeving. "Zullen we schaken?"
"Ik kan niet schaken. Ik ben maar een dom meisje."
"Laten we dan dit doen." Ik zette het spel in de Mens-Erger-Je-Niet stand. De regels waren snel uitgelegd en we begonnen te spelen. Tanja's vrolijkheid keerde terug. Ze vond het een `interessant spel', bij welk opmerkelijk oordeel aangetekend moet worden dat het Russische woord `interesnyj' ook voor `leuk', `mooi', `spannend' etc. gebruikt wordt.
Toen ik nog bij mijn ouders woonden hadden we eens voor een paar weken twee illegaal in Nederland verblijvende Marokkanen in huis. We speelden met hen vaak Barricade, een gevarieerdere versie van Mens-Erger-Je-Niet. Ze wonnen zelden, en dat kwam vooral doordat ze te galant waren: vooral mijn moeder wilden ze onder geen enkele omstandigheid benadelen. Wanneer Abdoel en Omar een van haar pionnetjes op hun weg vonden gingen ze terug (dat mag bij Barricade) in plaats van het eraf te slaan. Zo iemand ben ik niet. Als ik speel wil ik winnen, ook als mijn tegenstandster een Siberisch meisje met donkere krullen is.
Tanja was wel zo iemand. Na lange tijd achter gestaan te hebben was ik aan de winnende hand. Mijn laatste pion stond op het punt naar binnen te wandelen. Ik moest een gooien, maar Tanja was eerst nog aan de beurt. Zij had nog twee pionnetjes en een ervan stond drie velden achter mij. Ze gooide drie, maar weigerde me eraf te gooien, hoezeer ik ook mijn best deed haar duidelijk te maken dat de geest van het spel dit gebood. Enkele beurten gingen voorbij en mijn pion stond daar nog steeds. Toen begon de trein te remmen: een station, Tanja moest aan het werk. We braken af, met geel (Paul) aan zet. Ik ging in het gangpad staan. Zwarthemd kwam op me af. "Zullen we gaan schaken?"
"Misschien later; ik speel nu met Tanja."
"Je speelt met Tanja, he", zei hij veelbetekend.
"Ja, kijk maar", wees ik op het speelbord, maar zwarthemd was al met een nurkse blik weggelopen. Nella's bezorgde waarschuwingen over te vermijden contacten schoten door mijn hoofd.
De trein reed weer en Tanja kwam terug voor de tweede zitting. Ik gooide meteen een een. Wat is `anticlimax' in het Russisch? Ze gaf me een hand ter felicitatie.
Ons gesprek kwam op lezen. Ik zei dat Tsjechov mijn favoriete Russische schrijver was. De hare ook. Verder hield ze van kinderboeken en gedichten. "Ik zal je wat voordragen."
En toen gebeurde er een wonder. Haar stem, anders schel, bijna kinderachtig, werd plotseling zacht en melodieus. Ze bleef me tijdens het reciteren voortdurend aankijken. Het was een prachtig gedicht, waarvan ik alleen begreep dat het over een vogel in het bos ging.
"Mooi he?" zei ze met haar gewone stem. "Nog een?" En ze begon: "Wanneer ik tonu in jouw ogen ..."
"Wat?"
Ze maakt met haar ene hand een golvende beweging ("water") en met haar andere liet ze er iets in wegzinken. "Gesnapt." Ze ging door en ik onderbrak haar niet meer. Het was een lang liefdesgedicht. Ik slaagde er niet in me op de betekenis van de woorden te concentreren. Ik staarde naar Tanja's helblauwe ogen die daar helemaal niet verlegen van leken te worden. Achteloos strekte ze haar armen naar voren uit en legde haar handen op het tafeltje, vlak bij de mijne. Toen ik moed aan het verzamelen was om mijn handen voorzichtig op de hare te leggen, werd plotseling de deur, die steeds op een kier had gestaan, ruw opengeschoven. Het was Zwarthemd. Hij riep met boze stem iets tegen Tanja waarvan ik alleen de woorden `hoofd' en `buitenlander' verstond. Ze stoof naar buiten gevolgd door Zwarthemd die mij verder negeerde. Wat te doen? Haar te hulp snellen? Het vooruitzicht me in gebroken Russisch in een conflictsituatie te begeven waarvan ik de inhoud niet eens kende lokte me niet bepaald aan. Zou ik de situatie bovendien niet alleen maar erger kunnen maken? Als ze Tanja beschuldigden van Flirten met een Buitenlander, resulterend in Verzaking van Plichten, zou de hulp van de Buitenlander in Kwestie wel eens averechts kunnen werken. `In twijfel onthoudt U', zoals mijn goede vader pleegt te zeggen en ik bleef zitten waar ik zat. Enige tijd later waagde ik me in het gangpad. Daar stond alleen de dienstplichtige zich te vervelen.
Ik bleef een poosje het Siberische landschap bekijken: `steppe en bos' (de officiele naam voor een eindeloze grasvlakte met hier en daar wat bomen) en af en toe een armoedig dorpje. Jongetjes maakten obscene gebaren naar de langsrazende trein.
Ineens werd ik zacht in mijn zij geknepen: Tanja, ik had haar niet zien aankomen. "Kom bij mij in mijn coupe eten", fluisterde ze met een vrolijke glimlach. Goddank geen huilsporen op haar gezicht. Tanja's eigen coupe was kleiner dan die van de reizigers. Er lagen wat kleren van haar, toiletspullen, en een stapel kinderboeken met vrolijke kaften. Ze draaide de deur op slot. "Hier is het rustiger."
"Wat was er nou aan de hand?" vroeg ik, nadat we waren gaan zitten.
"Ze beweerden dat ik de warm water ketel niet had aangezet, maar ik weet zeker dat ik dat wel gedaan had. Iemand anders moet hem weer hebben uitgedaan. En nu konden ze geen thee drinken."
"Had het niks me mij te maken?"
"Nee, nee, gewoon dat ze geen thee hadden. Hier, eet."
Ik had mijn twijfels maar liet het erbij.
We gingen verder aan dezelfde kip van die ochtend. Toen we klaar waren vroeg ze of ik de rest van het gedicht nog wilde horen. Natuurlijk wilde ik dat. Ze trok haar reciteer-gezicht en begon van voren af aan.
"Wanneer ik wegzink in jouw ogen ..."
De muziek van haar stem was even mooi als eerder, maar de betovering kwam niet terug. Ze zei het gedicht helemaal op en legde het daarna uit. "... Dat betekende dus dat hij niet van haar hield", eindigde haar explicatie.
Er werd geklopt. Tanja deed open en verwelkomde de binnenkomer hartelijk: een donkere man van een jaar of 35, die ik al eerder door de trein had zien lopen.
"Een buitenlander, net als jij", stelde ze hem voor, "en hij spreekt bijna net zo slecht Russisch.
"Waar komt u dan vandaan?"
"Uit Azerbeidzjan." Hij had een rauwe stem die onmiddelijk associaties met ruim alcoholgebruik opriep.
"Azerbeidzjan! Gari Kasparov!" riep ik. Wat je voor de verbroedering der volkeren al niet van stal haalt.
"Die heb ik nog de hand gedrukt", antwoordde hij. Wat vind je van hem?"
"Het is een geniale schaker en, denk ik, een sympathiek mens." Deze goede man kon het tenslotte allemaal niet helpen.
"Paul kan ook heel goed schaken", zei Tanja trots. "Hij is erg slim."
De indringer bleek de wagenbegeleider van de naburige wagon te zijn. Hij heette Giebel. Ik mocht het beslist niet een beetje anders uitspreken, want dan betekende het `teef'. (Toen ik dit later in mijn woordenboek bevestigd wilde zien vond ik een woord dat helemaal niet op `Giebel' leek. Misschien was het Russisch en geen Azerbeidzjaans. Als ik Kasparov nog eens tegnkom zal ik zal ik heel hard Giebel tegen hem roepen en kijken wat er gebeurt.) Hij was getrouwd en had twee kinderen. Tanja en hij kenden elkaar al sinds Tanja op de trein was gaan werken.
Ze begonnen een levendig gesprek. Nauwkeuriger gezegd: ze riepen elkaar allerlei voor mij onverstaanbare dingen toe en barstten na iedere medeling in luid gegier uit, waarbij ze elkaar dan weer op de knieen sloegen, dan weer om de hals vielen. Toen Tanja even op de gang een lastige reiziger (het zal Zwarthemd wel weer geweest zijn) te woord moest staan keek Giebel mij vriendelijk aan. "Een sympathiek meisje, Tanja. Een mooi meisje." Ik betuigde mijn instemming. Tanja kwam weer terug en ondanks het feit dat ze mij nu ook weer af en toe in het gesprek betrok voelde ik me al snel teveel worden. Ik wenste hen goedenacht en vertrok, zonder rancuneuze gevoelens. Short vond het ook niet erg om van Kasparov te verliezen.
De volgende ochtend. Nog enkele tientallen kilometers. Tanja kwam me wijzen waar haar zus woonde, bij wie ze in de nacht tussen twee treinreizen altijd logeerde. Ik gaf haar een pakje stroopwafels en een prentbriefkaart van Amsterdam, waar ik enkele vriendelijke woorden op schreef. Ze glimlachte verlegen. "Wacht even", zei ze. Ze liep weg en keerde terug met een Russische vertaling van Agathe Christie. Toen ik las wat ze op de binnenkaft had geschreven kreeg ik een treurig gevoel, omdat ik, ondanks haar al eerder gegeven uitnodiging om `eens langs te komen in Atjinsk', wist dat ik haar vrijwel zeker nooit meer zou zien.
Dit is wat ze schreef:
Паул,
Очень
здорого
иметь такого
друга, как ты
Жаль,
ты жигёшь не
г России
Татьяна, 4.08.93
Op het station van Krasnojarsk namen we met een voorzichtige zoen afscheid.
Nu had ik eigenlijk nog de notatie van dat spelletje Mens-Erger-Je-Niet willen geven, maar dat laat ik bij nader inzien achterwege. Er zijn grenzen aan wat ik over mijn intieme leven wil prijsgeven.
Paul Janse
(Uit "Memo" seizoen '93-'94, nr 3, september 1994)
Van de redactie
Na lang wikken en wegen heeft het bestuur unaniem gekozen voor de naam EUWE.
Waarom EUWE?
Negenvijftig jaar geleden werd hij Wereldkampioen. Als je de leeftijden van Kramnik, Kamsky en Sjirov bij elkaar optelt, kom je uit op negenenvijftig.
Vooruit, we heten EUWE.
Waarom moest MORPHY eraf? Was Morphy te zwak?
Hoe sterk was Euwe eigenlijk? Tegen Loek van Wely zou hij met wit misschien remise gehouden hebben. Maar door Paul van der Sterren zou hij genadeloos zijn afgemaakt.
Morphy was getikt. Iedereen weet dat. Daarom moest 'ie eraf. Tijdens de ledenvergadering stelde iemand de naam KASPAROV voor. Het idee!
Als je EUWE anders schrijft krijg je EEUW. Honderd jaar geleden, in 1894, werd Steinitz verslagen door Lasker. Maar LASKER, zo noemt een Amsterdamse schaakclub zich niet.
En dus heten wij EUWE. De leden gaan schoorvoetend accoord. Niemand is tegen EUWE, maar niemand kan bedenken waarom we zo heten.
De redaktie wel.
Het is bittere noodzaak.
Nu Jeroen Piket de Top Tien van de wereld binnengestormd is, Donner met Toernooi en Biografie groots herdacht wordt en Jan Timman in alle kranten moet uitleggen dat hij nog wel van schaken houdt, maar dat hij het niet meer kan, JUIST NU is het goed te bedenken dat er één man was die altijd gewoon deed wat hij moest doen, nooit klaagde over omstandigheden, nooit de publiciteit opzocht, gewoon met beide benen op de grond stond, nooit 'professional' werd.
Naar hem is onze club vernoemd.
Uw redactie,
Paul Janse
Wim Nijenhuis
Nirav Christophe
Arne Moll
(Uit "Memo" seizoen '93-'94, nr 3, september 1994)
MEMO wordt Max Euwe
Rob Boedicker schreef als laatste voorzitter van Memo in september 1994:
In september 1961 besloten de verenigingen Max Euwe en Morphy te gaan fuseren en toe te treden tot de Hoofdstedelijke Schaakbond.
Deze fusie was logisch daar beide verenigingen in hetzelfde lokaal speelden,
namelijk het onvolprezen schaakhuis aan de Bilderdijkstraat 130.
Begin jaren zeventig bleek dit schaakhuis ineens bedrijfsruimte te zijn geworden waardoor de huurprijs vrij werd en wij onze behuizing niet meer konden betalen. Heel erg was dit niet, daar 'de zolder', zoals het schaakhuis werd genoemd, eigenlijk niet zo geschikt was om met veel mensen bijeen te zijn.
Zo was er nauwelijks ventilatie, bij brand zouden we allen jammerlijk zijn omgekomen en ook de hoogte was voor oudere schakers bezwaarlijk.
Vrij snel hadden we een nieuwe behuizing gevonden bij de Obrechtkerk. Daar
heeft onze vereniging zijn grootste bloeiperiode beleefd, zowel kwantitatief als
kwalitatief. Van 1978 tot 1982 speelden we afwisselend in de hoofdklasse en in de eerste klasse
van de KNSB en allerlei nu nog bekende spelers speelden voor onze club. Ik noem
Blees, Van Geet, Pieterse(intern), Andriessen(New in Chess), etc. Het ledental
liep toen op tot rond de 130!
In 1982 verlengde het kerkbestuur het contract met ons niet en moesten we een nieuwe behuizing zoeken. Het werd 'de Lange Pier' in de Van Hilligaertstraat. Hoewel de zaal niet slechter was dan die in de Obrechtstraat, begon vrijwel meteen de afkalving van het ledental. We begonnen met 120 leden in 1982 en eindigden met in 1992 ongeveer 60 leden! Ook dit lokaal moesten we verlaten en we verhuisden naar het Montessorilyceum in de Pieter de Hooghstraat. Langzamerhand werd wel duidelijk dat we zo niet verder konden gaan, bij de laatste ledencontrole zakte het ledenbestand onder de 50!
Toen kwam het toeval ons te hulp. In januari 1994 moest ons eerste tegen Watergraafsmeer 1 spelen.
Terloops kwam een fusie ter sprake en beide verenigingen besloten hierover contact met elkaar op te nemen. De nadere kennismaking beviel zo goed dat we in no time een fusieovereenkomst hadden met als enige probleem de naam. Na veel wikken en wegen is het S.V. Max Euwe Amsterdam geworden. Omdat de naam wat lang is zal de club als EUWE door het leven gaan.
Ik wens deze nieuwe vereniging een mooie toekomst toe en wil dan ook besluiten met de uitroep: MEMO is dood, leve EUWE!
|